maandag 25 juli 2016

En liefde in mindere mate - Doeschka Meijsing














Toen ik las dat de dagboeken van Doeschka Meijsing gepubliceerd zouden worden, was ik meteen enthousiast. Meijsing werkte enige jaren bij Vrij Nederland en de geschiedenis van dat weekblad heeft mijn belangstelling. Ik leeg ook graag literaire anekdoten en portretten van auteurs en uitgevers. Sommige schrijversdagboeken bevatten veel van dergelijk materiaal. En liefde in mindere mate helaas niet. Toch heb ik het boek van begin tot eind geboeid gelezen. 

Doeschka Meijsing begint haar dagboek bij te houden als ze veertien jaar oud is. Als ze achttien is schrijft ze op wat het doel is van haar notities: 
Op een gegeven moment zal ik te oud zijn om nog iets nieuws te kunnen beleven. Dan ben ik een oude vrouw met enkel nog haar paradijs van herinneringen. Ik wil dan terugkijken op mijn leven en weten dat ik geleefd heb. Mijn hele leven zal ik dagboeken schrijven voor die lieve oude vrouw.
Tien jaar later is de stemming aanzienlijk gezakt: Meijsing noemt haar dagboek inmiddels een ‘klaagschrift’, een ‘monotone zang van de eenzaamheid van mijn ziel’. Wat is er gebeurd? In november 1979 komt ze tot een zelfdiagnose: narcisme. Ze heeft het idee dat ze het contact met haar ware zelf heeft verloren:
Ik ben zo weinig autonoom. Alles wat ik doe is bedoeld om anderen van mijn grootheid te overtuigen, of om mijn kleinheid te verbergen. Moedeloos word ik ervan.
De bezorgers van het dagboek vermelden dat later is gebleken dat Meijsing al sinds haar jeugd lijdt aan klinische depressies. De stemmingswisselingen die daar het gevolg van zijn, worden in het dagboek minutieus beschreven. Meijsing is zich zeer bewust van haar labiele toestand: 
Er hoeft maar heel weinig te gebeuren om me weer in duizend stukjes te laten vallen.
Hoewel ze voortdurend blijft wroeten in haar verleden en haar omgeving naspeurt op negatieve invloeden, komt ze in de loop der jaren zelf al tot de conclusie dat haar stemmingswisselingen iets lichamelijks zijn waartegen ze met alle wil van de wereld niets kan doen.
Ik ben ziek zoals een organisme ziek is dat het zelf niet weet. Het leeft en denkt dat het gewoon is die druk, die pijn te voelen.
Meijsing beschrijft geregeld de fysieke gevolgen van haar depressies: hoofdpijn, druk op de borst, kramp in de maag, trillen over het hele lijf, geen honger hebben of de neiging hebben tot flauwvallen. Ze ervaart soms een stilte om haar heen en een gevoel achter haar ogen alsof er nachtenlang gehuild is.
Het is alsof ik op lucht loop, alsof alles ver en bedreigend is, alsof mijn lichaam een grote veer is die vanwege de tegendruk niet kan ontspannen, en merkwaardig genoeg bestaat die tegendruk uit een vacuüm.
Perioden van intens geluk en creativiteit worden (soms abrupt) gevolgd door buien van grote neerslachtigheid en lusteloosheid: 
Waarom ik sinds drie maanden vrolijkheid plotseling vandaag wakker word met treurigheid in het hoofd? Wat is het toch een gevecht altijd dat ik moet leveren met mezelf, om het bestaan (waarin ik ingebed lig als een koning) te kunnen zien als iets dat de moeite waard is.
Van tijd tot tijd maakt een bijna onbedwingbare haat zich van Meijsing meester. Ze uit zich agressief en krijgt daardoor een hekel aan zichzelf: 
Ik ben zo vaak zo kinderachtig boos, plotseling bedroefd, onverklaarbaar ingewikkeld. Zou willen dat ik iets handzamer in elkaar stak.
De stemmingswisselingen putten haar geestelijk en lichamelijk uit. De vermoeidheid en het gevoel waardeloos te zijn doen haar verlangen naar de dood en meerdere keren overweegt ze om zelfmoord te plegen.
Ikzelf ben het, diep vanbinnen, die niet deugt en nooit gedeugd heeft. Er is aan mij weinig verloren.
Soms hebben Meijsings geestelijke kwellingen een bijna mystiek karakter. Tijdens een vakantie in Frankrijk overkomt haar iets vreemds: 
Om vijf uur was ik zo moe dat ik even in de tent ging slapen;  toen ik wakker werd had ik een rare ervaring: ik keek naar een driehoekje in de tent van geel en blauw. En plotseling wist ik heel zeker dat die kleuren niets te betekenen hadden. Dat, omdat alleen ik ze zag, er geen enkele waarde aan die kleuren was, dat ze nauwelijks van elkaar onderscheiden genoemd konden worden. Het was de objectieve wereld die zinloos was. Het was hevig van eenzaamheid, absoluut isolement. Op dat moment kreeg ik het vreselijk koud, ik begon te rillen, kroop onder drie slaapzakken en rilde nog. Buiten scheen de zon, mijn hoofd was opgezet, mijn lijf gloeide.
Deze ervaring wordt vervolgens afgedaan als een lichte zonnesteek, maar de lezer weet wel beter. Als Doeschka Meijsing enige eeuwen eerder had geleefd, had ze zich wellicht ontwikkeld tot een mystica. God is eind jaren zeventig echter geen optie meer voor Meijsing. Haar katholieke opvoeding loopt in de jaren zestig dood in teksten van Huub Oosterhuis en humanisme. Anders dan haar ouders ziet ze niet God, maar de mens als het middelpunt van de wereld. Maar wat is de mens?

Tijdens de Verlichting komt het idee op dat de mens geen kern heeft, dat de ziel niet bestaat en dat de geest slechts bestaat uit een toevallige verzameling van herinneringen en indrukken. Het is een illusie om buiten de mens een rustpunt in God te verzinnen. In die tijd begint ook literatuur te verschijnen waarin de morele staat van de personages los kom te staan van wat hen overkomt. Meijsing is wat dat betreft een modern schrijfster. Over één van haar romanpersonages noteert ze dat ze op zoek is naar een kern, ‘maar er is geen kern’.

Bij gebrek aan God moet Meijsing op zoek naar andere wegen om de onrust te beteugelen en de doodswens uit te roeien. De drie terugkerende middelen die zij gebruikt zijn de liefde, de drank en het schrijven. Ze knoopt verscheidene relaties aan met zowel vrouwen als mannen, maar die lijken alleen in het begin even geluk te brengen. Het is op deze momenten dat Meijsing op een tedere manier weet te schrijven over wat haar overkomt. In de rest van haar dagboeken is er nauwelijks tederheid te vinden. Verliefdheid is echter iets anders dan het onderhouden van een langdurige relatie. Alle verhoudingen kennen hun ups and downs, maar het zal duidelijk zijn dat een relatie hebben met iemand die last heeft van hevige stemmingswisselingen een welhaast onmogelijke opgave is. Zoals ze zelf zegt: 
Het is een hel en het is heerlijk.
De relatie die Doeschka Meijsing begint met de germaniste Gerda Meijerink mislukt uiteindelijk dan ook:
Laat me nooit meer zo dichtbij iemand komen dat alle glans van het begin vernietigd wordt in doodsdrift.
Drank is natuurlijk makkelijker te krijgen dan liefde en Meijsing krijgt in de loop der jaren een steeds groter alcoholprobleem:
Het enige wat de spanning doet afnemen is wat drinken. En daarna komt het schuldgevoel daarover. De perfecte cirkel. Maar niet drinken is ondraaglijk, want het betekent de dag doorbrengen als een te hard opgepompte fietsband over een kasseienweg.
Talloze keren vermeldt ze dat ze wil stoppen met drinken om een paar pagina’s later weer te noteren dat ze nog steeds te veel inneemt.  Tegen het eind van het dagboek (we zijn inmiddels tien jaar verder) is het voornemen om te stoppen met drinken er nog steeds: 
Geen druppel meer, dat is de eerste stap.
Het blijft een stap die Doeschka Meijsing niet kan zetten. Over het schrijven van literatuur schrijft ze in december 1982: 
Er is slechts een raar mechanisme van boeken schrijven dat me in leven houdt. Was ik niet al weggegaan van mijn leven als ik niet het idee had dat volgende boek nog te willen schrijven?
Het geeft aan hoe belangrijk het schrijven voor haar is. En liefde in mindere mate laat prachtig zien hoe haar schrijverschap zich ontwikkelt. Ook hier wisselt de stemming voortdurend. Het schrijven geeft zin aan het leven, maar Meijsing is onzeker over de kwaliteit van haar werk:
Ik ben geen Multatuli, geen genie. Maar kan ik ook geen groot schrijver meer worden? Middelmatigheid is zo verfoeilijk. Dan is het beter niet te schrijven.
De gedachte om te stoppen met schrijven keert regelmatig terug, zelfs wanneer ze publiceert bij een toonaangevende uitgeverij en goede kritieken ontvangt. Zoals we weten krijgt die gedachte uiteindelijk niet de overhand. Begin 1983 schrijft ze: 
Voor dit leven is veel moed nodig, maar op andere plaatsen dan waarop je gedacht had. Er wacht trouwens geen beloning op het eind van de weg, hopelijk alleen een tevreden gevoel dat je niet afgehaakt bent, dat je je bestaan vol gemaakt hebt. En misschien, maar dat is al erg veel wat je kunt wensen, dat je je talenten gebruikt hebt.
Talent heeft Doeschka Meijsing zeker: ze weet haar gedachten en gevoelens indringend en meeslepend te verwoorden.  Boeken over depressie zijn er veel, maar ik vraag me af hoeveel boeken er zijn waarin zo nauwkeurig (soms van dag tot dag) wordt beschreven wat een depressie met iemand doet. Ik kan me voorstellen dat psychologen en psychiaters veel aan dit dagboek kunnen hebben. Ik weet niet of de romans en verhalen van Doeschka Meijsing in de toekomst nog gelezen zullen worden, maar ik hoop dat ze met dit unieke dagboek een blijvende bijdrage aan de Nederlandse literatuur heeft geleverd. Ik kijk dan ook uit naar het vervolgdeel.

Doeschka Meijsing
En liefde in mindere mate
Dagboeken 1961-1987
742 bladzijden
De Arbeiderspers 2016

Geen opmerkingen:

Een reactie posten